AF-fijnafstellingsopties

  1. G knop
  2. B instellingenmenu

Fijnafstelling van de scherpstelling voor de huidige lens.

  • Gebruik alleen indien nodig.
  • We raden u aan fijnafstelling uit te voeren op een scherpstelafstand die u vaak gebruikt. Als u bijvoorbeeld scherpstelafstemming uitvoert op een korte scherpstelafstand, vindt u dit mogelijk minder effectief op langere afstanden.
KeuzeBeschrijving
[ AF-fijnafstelling ]
  • [ Aan ]: AF-fijnafstelling inschakelen.
  • [ Uit ]: AF-fijnafstelling uitschakelen.
[ Fijnafstelling en lens opslaan ]Fijnafstelling van de scherpstelling voor de huidige lens. Druk op 1 of 3 om items te markeren en druk op 4 of 2 om te kiezen uit waarden tussen +20 en -20.
  • Hoe groter de fijnafstellingswaarde, hoe verder het brandpunt van de lens verwijderd is; hoe kleiner de waarde, hoe dichterbij het brandpunt.
  • Het display toont de huidige en vorige waarden.
  • De camera kan waarden voor maximaal 40 lenstypes opslaan.
  • Als een lens wordt gebruikt waarvoor al waarden zijn opgeslagen, worden de fijnafstellingswaarden overschreven.
[ Standaard ]Kies de fijnafstellingswaarden voor lenzen waarvoor nog geen waarden zijn opgeslagen met behulp van [ Fijnafstelling en lens opslaan ]. Druk op 4 of 2 om te kiezen uit waarden tussen +20 en -20.
[ Lijst opgeslagen waarden ]Maak een lijst van waarden die zijn opgeslagen met [ Fijnafstelling en lens opslaan ]. Door een lens in de lijst te markeren en op 2 te drukken, wordt een dialoogvenster [ Kies lensnummer ] weergegeven.
  • Het dialoogvenster [ Kies lensnummer ] wordt gebruikt om de lens-ID in te voeren.
  • Het serienummer wordt automatisch ingevoerd voor lenzen met Z-vatting en sommige lenzen met F-vatting.

Opgeslagen waarden verwijderen

Om waarden te verwijderen die zijn opgeslagen met [ Fijnafstelling en lens opslaan ], markeert u de gewenste lens in de lijst [ Lijst opgeslagen waarden ] en drukt u op O

Aanmaken en opslaan van fijnafstemmingswaarden

  1. Bevestig de lens op de camera.
  2. Selecteer [AF-fijnafstellingsopties] in het setup-menu, markeer vervolgens [Fijnafstelling en lens opslaan] en druk op 2 .
    Er wordt een dialoogvenster voor AF-fijnafstelling weergegeven.
  3. Druk op 4 of 2 om de autofocus fijn af te stellen.
    • Kies uit waarden tussen +20 en −20.
    • De huidige waarde wordt getoond door g , de eerder geselecteerde waarde door j .
    • Als er een zoomlens is bevestigd, kunt u afzonderlijke fijnafstellingswaarden kiezen voor maximale hoek (WIDE) en maximale zoom (TELE). Gebruik 1 en 3 om tussen de twee te kiezen.
    • Hoe groter de fijnafstellingswaarde, hoe verder het brandpunt van de lens verwijderd is; hoe kleiner de waarde, hoe dichterbij het brandpunt.
  4. Druk op J om de nieuwe waarde op te slaan.

Een standaard fijnafstellingswaarde kiezen

  1. Selecteer [AF-fijnafstellingsopties] in het setup-menu, markeer vervolgens [Standaard] en druk op 2 .
  2. Druk op 4 of 2 om de autofocus fijn af te stellen.
    • Kies uit waarden tussen +20 en −20.
    • De huidige waarde wordt getoond door g , de eerder geselecteerde waarde door j .
    • Hoe groter de fijnafstellingswaarde, hoe verder het brandpunt van de lens verwijderd is; hoe kleiner de waarde, hoe dichterbij het brandpunt.
  3. Druk op J om de nieuwe waarde op te slaan.